Vandalen of iconoclasten?
De kunstvernielers van Dario Gamboni

- Christian van 't Hof -

BoekrecentieThe Destruction of Art. Iconoclasm and Vandalism since the French Revolution
Gamboni, D. London: Reaktion Books Ltd 1997, 416 p. ISBN 0 948462 94 9

In: Bos, D. et al, Psychologie en Maatschappij
Jaargang 22, nr. 1, Elsevier/DeTijdstroom 1998


Als een kunstwerk je niet aanstaat, kun je er nog van alles mee doen: het omver gooien, stukslaan, bekladden, verplaatsen, belachelijk maken, ertegen plassen, in het depot zetten totdat het wegrot, een volksopstand ertegen organiseren... Wie je ook bent en wat je ook doet, je weet je een plaatsje verzekerd in Dario Gamboni´s The Destruction of Art (1997). Want dat is dit boek vooral: een rijk gedocumenteerde bloemlezing van alles wat er mis kan gaan met kunst.

Vernieling van kunstwerken en andere agressieve reacties tegen kunst krijgen volgens Gamboni te weinig serieuze aandacht in de kunstgeschiedenis. Kunstkenner bekijken de werken immers als zielenroerselen van genieën, die op verbeeldende wijze een teken van onze tijd geven. Wie zoiets vernielt kan niet serieus worden genomen. Na lezing van de ongeveer 150 case studies van Gamboni komt dit verhulde verschijnsel echter in een ander daglicht te staan. Ook doodnormale burgers, politici, zakenlui, hele samenlevingen, kerkvaders, ja zelfs kunstenaars, restaurateurs en conservatoren bezondigen zich aan het vernielen van kunstwerken. Kunstvernieling is daarmee de duistere kant van de kunstgeschiedenis, de kant die niet creëert, maar selecteert.

Bloemlezing
Gamboni begint zijn verhaal met een korte historische schets van het verschijnsel kunstvernieling, van het Byzantijnse tijdperk tot en met de Franse Revolutie. De vernielers van weleer werden aangeduid met 'iconoclasten'. Zij vonden de legitimering van hun daden in respectievelijk het geloof en de politiek en kregen veel aandacht van historici. Gamboni´s interesse gaat echter meer uit naar hedendaagse gevallen die over het algemeen minder serieus worden genomen: boze burgers die kunst in de openbare ruimte vernielen, individuele aanvallen op museumkunst, moderne beelden die per ongeluk 'opgeruimd' worden omdat ze voor afval worden aangezien, totalitaire regimes die censuur opleggen, radicale politieke splinterbewegingen die het cultureel erfgoed terroriseren en nog veel meer.

Verassend genoeg zit er een behoorlijk aantal kunstenaars onder Gamboni´s bonte verzameling kunstvernielers. Meest bekend zijn de Italiaanse Futuristen die te koop liepen met hun fantasieën om het Louvre op te blazen. Ook de suprematisten konden er wat van. Volgens Malevics bijvoorbeeld moesten alle perioden in de kunst verbrand worden als dode lichamen. Op deze metaforische vernielingen volgden later echte vernielingen. Kunstenaar Arman bijvoorbeeld sloeg een middenklasse interieur, inclusief een reproductie van een Dali aan stukken en noemde de happening 'Conscious Vandalisme'. Rauschenberg vervaardigde een 'Erased de Kooning Drawing' - de titel spreekt voor zich. Of een kunstenaar die in Duchamps 'Fountain' ging plassen om het concept van de readymade om te draaien. Jean Tinguely tot slot vervaardigde zelfs een 'Machine for Breaking Sculptur'. Kunstvernieling kan dus ook worden aangewend om de kunst te dienen.

Maar de meeste vernielingen worden gepleegd door mensen van buiten de kunstwereld. De daders worden dan beschreven als vandalen of iconoclasten (ook wel beeldenstormers). Daarmee wordt impliciet een verklaring gegeven voor de motieven van de daders. Vandalisme duidt vernieling aan als een zinloze daad die voortkomt uit de lagere gevoelens van de mindere mens, terwijl iconoclasme verwijst naar vernielingen met een hogere legitimiteit omdat ze een maatschappelijk doel dienen. Maar of de vernieling legitiem is, hangt af vanuit wiens belang je het bekijkt. Gamboni geeft liever elke vernieler een verklaring op maat, bezien vanuit de dader zelf.

Vernieling van museumkunst gaat hij bijvoorbeeld te lijf met biografische en psychologiserende verklaringen. De vernieler van Michelangelo´s 'Pietà' krijgt zelfs twee pagina's biografie toebedeeld. Hij zou een mislukte kunstenaar zijn en zichzelf de reïncarnatie van Michelangelo en Christus hebben genoemd. Hiermee beantwoordt Gamboni naar mijn idee aan de diepste wens van deze kunstvernielers, namelijk dat hun daad leidt tot grote bekendheid.

Aandacht zoeken door middel van kunstvernieling kan ook in groepsverband. Dan gaat het om radicale politieke bewegingen die de orde willen verstoren. Hier komt Gamboni met politicologische verklaringen. Bijvoorbeeld een kleine groep separatisten in Bern die de sierlijke Rechtsfontein neerhaalde om de aandacht te vestigen op hun politieke zaak. Na een uiteenzetting van wat die politieke zaak dan zou zijn, stelt Gamboni dat juist alom geprezen beelden slachtoffer worden van dergelijke groeperingen. Die beelden staan immers voor de gevestigde orde en vernieling ervan trekt veel aandacht.

De radicale politiek kan ook van boven komen. Algemeen bekend is dat Hitler schilderijen liet verwijderen uit de musea en een tentoonstelling organiseerde van 'Entartete Kunst'. Minder bekend zijn Amerikaanse republikeinen als Jesse Helm die in het McCarty tijdperk allerlei kunstcensuur toepasten op onzedelijke werken. Dit leidde later tot The Yates Amendment waarin werd bepaald dat instellingen die aanstootgevende kunstwerken tentoonstellen geen overheidssubsidie meer mogen ontvangen.

Het meest interessant is misschien nog wel Gamboni´s verklaring voor vernieling van kunst in de openbare ruimte. Hier komt - hoe kan het ook anders - Bourdieu kijken. Kunst in de openbare ruimte is meestal niet de kunst van de voorbijganger, maar van de culturele elite die over de kunstwerken mag beslissen. De autonome kunst waar de elite in is geïnteresseerd spreekt de toevallige passant niet zo aan. Het beeld wordt weliswaar neergezet om het bredere publiek van de kunst mee te laten genieten, maar eigenlijk is het een demonstratie van distinctiedrang. Deze dominantie in het oordeel van de goede smaak is een vorm van agressie, in de symbolische zin. Vernieling is een antwoord op deze agressie. De burger pikt het gewoonweg niet dat zijn openbare ruimte wordt misbruikt voor de distinctiedrang van de culturele elite en komt in opstand. 'A new iconoclasm?', vraagt Gamboni zich af.

Vernieling en vernieuwing
Elke vorm van kunstvernieling krijgt dus van Gamboni een verklaring op maat. De eenzame museumvandaal krijgt een psychopathologische duiding, de radicale politieke bewegingen een politiek programma, agressieve kunstenaars een stukje kunsttheorie en de boze buurtbewoners een sociologische verklaring. Het enige wat de vele voorbeelden van kunstvernieling met elkaar gemeen lijken te hebben is 'kunst' en 'vernieling'. Maar deze begrippen rekt Gamboni zo ver op dat hij zelfs daarmee er niet in slaagt enige orde aan te brengen in zijn verhaal. Onder 'kunst' verstaat hij alle vervaardigde objecten waar mensen, al zijn dat er nu veel of weinig, om de een of andere reden waarde aan hechten. En 'vernieling' lijkt te slaan op zo´n beetje alle negatieve reacties - fysiek, verbaal, metaforisch en onbewust - die gericht zijn tegen kunstwerken. Daar is wel een reden voor te bedenken. Want wat kunst mag heten verandert immers door de tijd en is afhankelijk van wie zich over het object uitspreekt en wordt de kunst niet als kunst erkend, dan zal niemand er meer naar omkijken.

Aan het eind van zijn verhaal doet Gamboni een poging een algemene theorie op te stellen van kunstvernielingen. Het huidige westerse idee van cultureel erfgoed zou er een zijn van ongelimiteerde groei: er komt steeds meer kunst en hoe meer hoe mooier. Daar klopt volgens Gamboni weinig van, want het opwaarderen van het ene kunstwerk kan alleen als het ten koste gaat van de status van een ander kunstwerk. Musea hebben beperkte ruimte, steden raken volgebouwd en canons kunnen niet eeuwig aanzwellen. Vernieuwing bestaat slechts bij de gratie van vernieling. Maar terwijl in de cultus van het culturele erfgoed alle aandacht uitgaat naar het bewaren, blijft het elimineren blijft impliciet.

Politici, kunstenaars, conservatoren, burgers en alle anderen die met kunst te maken hebben hanteren bij het cultuurbehoud elk hun impliciete selectiecriteria. En geselecteerd wordt er, want wat wij nu te zien krijgen is slechts een fractie van wat er ooit was. Laten we daarom het taboe doorbreken en er eerlijk voor uitkomen er in iedereen een kunstvernieler schuilt. De depots raken overvol, het aantal catalogi is niet meer te bevatten en de kunstliefhebbers raken hopeloos de weg kwijt in het overgrote aantal doeken, beelden en gebouwen. Welke werken verdienen voorrang? Een open debat over wat behouden moet worden en wat weg mag is daarom volgens Gamboni gewenst. Want te veel kunst zorgt voor inflatie, lijkt zijn redenering.

Ik vraag me af hoe zo'n selectie er uit ziet. Stellen we na intensief beraad wat criteria op als vernieuwend, kwaliteit of esthetisch? Of houden we een openbare veilig, waar bij elk werk de vraag wordt gesteld: 'Houden of weggooien?' Gamboni zegt daar niets over. En bovendien, wie zegt dat men het eens kan worden bij dergelijke selecties? Want één wijze les blijkt wel uit The Destruction of Art: wat kunst is en wat zij zou moeten zijn, daar zal men het nooit over eens worden.